Mild zijn voor papa

Ik noem mijn oudste zoon steeds vaker ’broer’. Vroeger ergerde ik me aan ouders die hun kind ’broer’ of ’zus’ noemden. Nu doe ik het dus zelf. Dat is behoorlijk confronterend.
Gelukkig ben ik mild voor mezelf. Kinderen hebben helpt daarbij. Sommige dingen relativeer je gemakkelijker. In de eerste plaats jezelf. Want wie staat er op de foto? Wie wordt een grootse toekomst voorspeld? Juist, die kleine.
Milder ben ik ook geworden voor mijn eigen ouders. Ik heb meer begrip. Ook daar helpt het als je zelf kinderen hebt. Maar eigenlijk speelt hier vooral angst. Angst voor het grote oordeel van mijn eigen kinderen. Vroeger kon ik keihard zijn over de fouten van mijn vader en de gebreken van mijn moeder. Nu denk ik: ”Hmmm… wat gaat mijn kroost over hun vader zeggen? Wat gaan ze mij verwijten later?”
Ik probeer de gaten in mijn ouderschap, mijn zwakke plekken, te ontdekken. Om bij te sturen voor het te laat is. Ik investeer veel in de kinderen en probeer het zo goed mogelijk te doen. Het ouderschap is mijn grote project. Hoe moet ik het overleven als mijn eigen kinderen in de toekomst niet mild zouden zijn voor dat ouderschap. Of – bespaar het me – als ze het met de grond gelijk maken.
Dus ben ik mild voor mijn ouders. Misschien hoop ik dat mijn eigen kinderen minstens dat oppikken van mij. En intussen probeer ik nog perfecter te zijn als papa. Maar als je bang bent dat je droomkasteel met de grond gelijk gemaakt wordt, kan je het nog en nog en nog versterken, of je kan een tweede woonst bouwen. Een schuiladres. Het laatste werkt wellicht het beste tegen de angst. Ik kan dus maar beter ook nog wat anders zijn dan papa. Een ander project hebben om op terug te vallen in barre tijden. Iets waar ik trots op kan zijn. Iets kleins. Anoniem misschien, da’s lekker veilig. Voetbal! Ik kan supporter worden. Of quizzen in een ploeg! Of schrijven? Tekstjes over ouderschap in ’De Bond’, als wakkere papa. Misschien kan dat iets zijn?

De wakkere papa

Vroeg wakkere papa

Mijn wekker staat tegenwoordig op tien voor zes. Elke ochtend, ook in het weekend. Was het maar een wekker. Dan kon ik hem afduwen, door de kamer slingeren of beheerst uitzetten. Maar het is onze vijfmaander. En ik heb nog geen wenselijke manier gevonden – laat staan een legale – om hém af te zetten.

Aangezien mijn vrouw haar slaap verliest aan de consumptie van en nodig heeft voor de productie van melk, evacueer ik onze kreunende baby zo snel mogelijk. We komen aan in de woonkamer om negen voor zes. Heerlijk!

Ja … ik vind het heerlijk. Eens mijn spieren uitgestrekt en mijn ogen uitgewreven, daalt een zalige vredigheid over mij. Ik open de gordijnen en zie niemand. Ik open het raam en hoor een vogelconcert. Ik buig me over een pracht van een zoon. Hij kijkt naar mij, in zijn beste moment van de dag. Ik kijk naar hem, op mijn favoriete moment. Ik voel geen enkele behoefte om iets te presteren, iets te beginnen, iets te doen. Ik heb ook geen
programma, mijn agenda geeft pas onderverdelingen aan vanaf acht uur! Wij, mijn vijfmaander en ik, hebben twee uur bonus samen. En daar genieten we met volle teugen van.

Ik ga het missen, die wekker om tien voor zes. Echt waar. De vredigheid, de zorgeloosheid, het ongecomplexeerde. Het heeft te maken met de jonge leeftijd van mijn zoontje, maar ook met het vroege uur. Alleen zal ik het nooit kunnen, zo vroeg opstaan. En ook niet met een wekker die ik zélf kan instellen, of afzetten. Dus geniet ik nu met volle teugen van elke maagdelijke ochtend. Binnenkort is het alweer voorbij. En dan is het nog minstens dertien jaar wachten op een nieuwe kans, schat ik. Dan staat onze oudste misschien al voor de deur. Sleutel vergeten. Zes uur ’s morgens.

De wakkere papa